Hij leek een brok in zijn keel te hebben. Zijn armen hingen langs zijn lichaam. Net zo futloos als het grijze haar dat net over zijn oren viel. ‘Ga je echt weg?’, vroeg hij. Monique knikte. Ze was mooi. Lang blond haar, eindeloos veel sproetjes, slank en met pronte borstjes. Hans pakte haar hand. ‘Betekent dit dat ik je nooit meer zie?’ Hij liet de zware posttas van zijn schouder glijden. Keek haar nog eens indringend aan. ‘Hoe lang kennen we elkaar nu eigenlijk? Vijf jaar?’
Monique knikte weer. ‘Zoiets’, mompelde ze. Langs Hans heen, keek ze naar de lange rij die zich achter hem vormde. Daarna richtte ze zich weer op het vlezige gezicht, de duidelijk ongewassen haren en de pukkel op zijn kin. Hij pakte nu haar beide handen vast. Ze durfde zich niet los te rukken. ‘Jij bent het lichtpuntje op mijn dag. Ik zal je vreselijk missen, wist je dat?’ Monique negeerde de vraag. In een opwelling van moed had ze haar handen toch losgetrokken en pulkte nu ongemakkelijk aan haar oorbel. ‘Eh Hans, er staat een rij.‘
Hij keek verschrikt om. Zag de lange rij en verontschuldigde zich. ‘Dan ga ik maar. Ik kom nog wel eens langs op het postkantoor in IJsselstein.‘ Monique glimlachte ongemakkelijk. Terwijl Hans zich omdraaide en de volgende klant naar de kassa liep, appte ze snel haar vriendin. ‘De creep is weer geweest. ZO’N PSYCHO!!! Enne, jij komt wel op mijn sweet sixteen toch?’